Op 21 februari 2025 heeft de Hoge Raad opnieuw een belangrijke uitspraak gedaan inzake de kwalificatie van arbeidsrelaties, met implicaties voor zzp’ers en opdrachtgevers. Deze zaak, die voortkomt uit een geschil over de arbeidsstatus van platformwerkers.
De kernvragen in deze zaak
De prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gingen over:
- Welke factoren bepalen of een arbeidsrelatie als arbeidsovereenkomst kwalificeert?
- In hoeverre speelt ondernemerschap (ook buiten de directe werkrelatie) een rol bij die beoordeling?
- Kan het zo zijn dat twee werkenden in dezelfde opdracht, voor dezelfde opdrachtgever, toch verschillend worden gekwalificeerd?
De Hoge Raad heeft in zijn oordeel bevestigd dat alle omstandigheden van de arbeidsrelatie in samenhang moeten worden beoordeeld, zonder vaste rangorde. De meest opvallende nuance in dit arrest is dat ondernemerschap buiten de directe opdrachtrelatie een groot verschil kan maken bij de beoordeling van de arbeidsrelatie. Dit kan zelfs betekenen dat twee werkenden die voor dezelfde opdrachtgever werken onder dezelfde voorwaarden, tóch verschillend gekwalificeerd kunnen worden: de een als werknemer en de ander als zelfstandige. Dit hangt af van hoe zij zich in bredere zin in het economisch verkeer als ondernemer manifesteren. De kern blijft dat alle omstandigheden moeten worden meegewogen, als geheel, zonder dat er één factor altijd zwaarder weegt dan een andere factor.
De inzichten uit het Deliveroo-arrest
Deze uitspraak bouwt voort op de eerder gedane Deliveroo-uitspraak, waarin de Hoge Raad bepaalde welke factoren een rol spelen bij de beoordeling van een arbeidsovereenkomst. De volgende omstandigheden kunnen relevant zijn:
- De aard en duur van de werkzaamheden – Zijn de werkzaamheden structureel of tijdelijk? Hoe essentieel zijn ze voor het bedrijf van de opdrachtgever?
- De wijze waarop de werkzaamheden en werktijden worden bepaald – Heeft de werkende vrijheid om zelf te bepalen hoe en wanneer hij werkt?
- De inbedding van het werk in de organisatie van de opdrachtgever – Worden de werkzaamheden uitgevoerd als integraal onderdeel van de bedrijfsvoering?
- De verplichting tot persoonlijke uitvoering van het werk – Kan de werkende het werk door iemand anders laten uitvoeren, of moet hij het zelf doen?
- De wijze waarop de contractuele regeling tot stand is gekomen – Was er sprake van gelijke onderhandelingspositie, of is er sprake van standaardcontracten zonder ruimte voor eigen inbreng?
- De wijze waarop de beloning wordt bepaald en uitgekeerd – Is er sprake van een vast loon of wordt er per opdracht betaald?
- De hoogte van de beloning – Hoe verhoudt deze zich tot lonen van werknemers in vergelijkbare functies?
- Het commerciële risico van de werkende – Draagt de werkende ondernemersrisico, zoals het missen van inkomsten bij ziekte of gebrek aan opdrachten?
- De mate waarin de werkende zich als ondernemer gedraagt – Denk hierbij aan acquisitie, reputatieopbouw, fiscale behandeling, het aantal opdrachtgevers en de duur van samenwerkingen.
Belang voor de Praktijk
Met deze uitspraak wordt het nóg belangrijker voor zowel zzp’ers als opdrachtgevers om arbeidsrelaties zorgvuldig te beoordelen. Dit arrest onderstreept dat niet alleen de werkrelatie zelf, maar ook het bredere ondernemerschap van de werkende een rol speelt bij de kwalificatie. Dit kan grote gevolgen hebben voor alle freelancers en opdrachtgevers die werken met zzp’ers.
De hele uitspraak valt hier te lezen.
Wil je weten wat deze uitspraak betekent voor jouw specifieke situatie? Neem contact op voor advies op maat.